Eendenkooien
Uit oude kookboekjes zoals “De verstandige Kock of Sorghvuldige Huyshoudster” (1669), blijkt dat zo’n beetje alles wat veren had ooit op het menu prijkte. Mussen, lijsters, reigers, kieviten, zwanen en leeuweriken verdwenen allemaal in de kookpot. Allerlei vangsttechnieken om de buit te bemachtigen werden in kronieken beschreven als “vogelen”.
In onze streek had men zich toegelegd op waterwild, dat gevangen werd in eendenkooien. Op een oude kaart van 1772 staan meer dan 10 eendenkooien in de Krimpenerwaard. Een klein aantal daarvan is nog aanwezig zoals Bakkerswaal, soms zelfs geheel intact, van anderen wat schamele restanten of alleen een waterplas. Ze tekenen zich af in het landschap als bosschages ter grootte van 1 ha. Daar binnenin het kooibos bevindt zich de kooiplas met 1 tot 4 vangpijpen. Om rust rond de kooi te garanderen was via een afpalingsrecht een stiltegebied gecreëerd (met een straal van ±1100 meter vanuit het hart van de kooi), waarbinnen geen verstoring mocht plaatsvinden.
Daardoor ontstond een sfeer van geheimzinnigheid rond deze plaatsen.
Met behulp van het kooikershondje en wat afgerichte makke eenden werden de wilde soortgenoten verschalkt en gingen letterlijk en figuurlijk de pijp uit.
De eendenbout was een gewild product in de steden en de vangst vormde een aardige bijverdienste in de schrale wintertijd als de koeien droogstonden en het land braak lag.
De vangst was niet gering, soms wel 4000 tot 5000 eenden per jaar. Geen wonder dat hele families, generaties lang, erfelijk belast waren met kooikersbloed.
Zij leven voort in onze taal middels familienamen als Kooistra, Kooiman, Van der Kooi en straatnamen als Kooidijk.
Bron: routeboekje Tureluren en Flierefluiten in het Groene Hart, auteur Pim Steenbergen, tekeningen Hans Ringers. Uitgever: stichting Struinen en Vorsen.
©2015 Niets van deze tekst mag geheel of gedeeltelijk vermenigvuldigd of gepubliceerd worden zonder toestemming van de uitgever en auteur.