Langs de Hollandse IJssel
In de middeleeuwen was de Hollandse IJssel een zijarm van de Lek, die voorbij Vreeswijk begon. Om twee redenen moest die arm in de 13e eeuw worden afgedamd: de afdamming van de Rijn bij Wijk bij Duurstede had van de Lek een grotere rivier gemaakt en de ontginning van het Hollandse veengebied vroeg om een gedegen afwatering. Dat kon alleen bij een lager waterpeil in de Hollandse IJssel, die ook wel de Goudse IJssel werd genoemd. Op last van graaf Floris V werd een dam aangelegd, die in 1285 gereedkwam (de Dam bij het Klaphek). Sindsdien wordt de Hollandse IJssel uitsluitend door gegraven wateren gevoed, met name de Doorslag. Toch heeft de rivier, tussen Oudewater en Hekendorp bijvoorbeeld, nog kleinschalige uiterwaarden, waarbij de buitenste dijk (de winterdijk) hoog en steil is. De binnenste dijk (zomerdijk) is laag.
Langs de IJssel werden na de afdamming veel steenfabrieken gesticht (14e eeuw), aanvankelijk in de bovenloop (van IJsselstein tot Gouda). Ze waren nodig voor de bouw van kastelen, kerken, stadswallen, bolwerken en kademuren. De klei werd uit de uiterwaarden gehaald.
Het sediment dat tussen rikken (rietkragen) neerdaalde werd opgebaggerd met slikbokken en opgeslagen in zellingen om te versterven. Het fijnere sediment dat sinds de afdamming in de getijrivier bleef liggen, had een hygroscopische samenstelling waarmee alleen de zogenaamde ijsselsteen (kleine, gele steen) kon worden gebakken. Rond 1870 werd het grotere waalsteenformaat steeds populairder. Door de komst van stoomaandrijving werd het vervoer over water eenvoudiger. De ijsselsteenfabrikanten investeerden daarna liever in fabrieken hoger langs de grote rivieren waar klei werd gedolven die geschikt was voor het waalformaat en waarmee een nieuwe energiezuiniger, manier van bakken mogelijk werd. De nieuwe bouwverordening in 1900 die enkelsteens muurdiktes voorschreef (waarvoor ijsselsteen te klein was) en de komst van alternatieve bouw- en bestratingsmaterialen zorgden ervoor dat de ijsselsteenfabrieken vanaf dat moment gingen sluiten.
In de bovenloop, bij Montfoort en IJsselstein, werden na 1850 nog wel stenen gebakken van het rijnsteenformaat. Deze werden gemaakt van oude rivierklei die uit de voormalige uiterwaarden werd getiggeld. De laatste fabrieken werden hier halverwege de zeventiger jaren weggesaneerd. De grote ovenschuur in Willeskop bij Montfoort, van de in 1944 gesloten steenfabriek IJsseloord, herinnert aan de periode dat hier vier fabrieken stonden. Dit werd in 2008 een gemeentelijk monument. De straatnamen Tasveld, Ringoven, Vlamoven, Droogveld en Overwaard herinneren er nog aan. Veel van de luxueuze woningen van de eigenaren van de fabrieken hebben de tand des tijds wel doorstaan en sieren nog steeds de voormalige en huidige IJsseldijken.
Na de afdamming bij Vreeswijk slibde de IJssel in de bovenloop dicht en dat leverde problemen op voor het scheepvaartverkeer. In de bovenloop stond op sommige plaatsen nog maar 2 voet water. Veerverbindingen werden vaste bruggen. Tijdens de Bataafse Republiek liet Waterstaat inspecteur Jan Blanken een plan maken om de rivier te kanaliseren. Dit stuitte op bezwaren van de lokale overheden. De grens tussen de baljuwschappen en provincies liep in het hart van de rivier. Steenfabrikanten, die vaak een zetel hadden in de lokale besturen en de waterschappen, vreesden dat de kanalisatie de slibaanvoer zou bedreigen.
Na de napoleontische tijd werd het protest de kop in gedrukt. Het koninkrijk confisqueerde de IJssel, waardoor hij onder bestuur van Rijkswater kwam en het plan van Jan Blanken, voor wat betreft de bovenloop, kon worden uitgevoerd. Vaste oeververbindingen werden ophaalbruggen; langs de IJssel kwam een jaagpad.
Bron: Wikipedia/Hollandse IJssel