Malende molenaars
Rond 1600 waren de polders zo ver ingeklonken, dat de natuurlijke afwatering en het systeem van keersluizen niet meer werkten. Bovendien slibde de Hollandsche IJssel dicht. De oplossing kwam met de komst van de windmolens. Aan de Breevaart verschenen bij Bodegraven twee molens en bij Gouda de Reeuwijkse en Sluipwijkse molen, aan de Wiericke de Graukoopse en Oukoopse molen en aan de Rijn de Weypoortse molen.
Alleen de laatste twee zijn nu nog aanwezig en maalvaardig. Beide van het oudste type ‘wipwatermolen’. Het type is voortgekomen uit de standaard graanmolen, deze draaide in zijn geheel, maar een watermolen diende een plaatsvast onderstel te hebben om de vijzel of het scheprad te kunnen herbergen.
De oorspronkelijke naam kokermolen veranderde mogelijk in wipmolen omdat het bovenhuis danig heen en weer kan staan schudden. Dergelijke molens waren aanvankelijk uitgerust met scheprad, maar de Weypoortse molen kreeg in 1938 een vijzel omdat het scheprad door peilverlaging niet langer voldeed.
De Oukoopse molen is nog origineel met scheprad, gebouwd in 1672, hoewel er al in 1529 een molen moet hebben gestaan.
Het rad heeft een diameter van 5,4 meter en kon 25 m3 water per uur uitslaan. Het wiekenkruis heeft een vlucht van 23,6 meter.
In het kleine onderhuis woonde tot 1939 de molenaar met een gezin van 6 kinderen.
De molen behoort toe aan de Rijnlandse Molenstichting en wordt wekelijks gedraaid op zaterdag om de molen maalvaardig te houden.