Sluipwijkertje
In de 1e eeuw al schreef de Romeinse geschiedschrijver Plinius: ‘In de Lage Landen leeft er een volk op de grens van water en land, dat zich verwarmt met kluiten aarde. Men kneedt de bruine blubber tot ballen en laat ze drogen, waarna men zich met de warmte ervan bij het vuur koestert’.
Toen al werd dus blijkbaar turf verbrand in Holland. En vooral in onze streken heeft dit fenomeen een zeer groot stempel gedrukt op volk en landschap. Het is erdoor gevormd en de gevolgen ervan kunnen we ook nu nog zien en ervaren.
Wie er alles van wil weten moet beslist het streekmuseum ‘De Oudheidkamer’ in Reeuwijk bezoeken.
Economische motieven waren de drijfveer tot de omkering van het landschap. Van moeras naar landbouwgrond, van schrale grond weer naar verveende plas, van plas weer naar droogmakerij en in Broekvelden zelfs van droogmakerij weer naar plas. Welk volk draait vier keer zijn bodem om? Nu resten ons de cultuurhistorische en natuurlijke rijkdommen en die zijn ook niet gering. Je vier keer verrijken aan het land en nog deze rijkdom overhouden, kan het mooier of Hollandser?
Visserij was op de plassen lang een bestaansmiddel. In honderd jaar is het aantal broodvissers echter gedaald met 95 % en zijn er nu nog maar 2 actief. De vissers gebruikten een speciaal bootje, het ‘Sluipwijkertje’, een kort wendbaar roeibootje met sterk gebogen bodem en een visbun in het midden met losse roeispanen. Zelfs bij geringe ijsgang was het bootje nog goed bruikbaar en zeer wendbaar. Hier en daar treft u ze nog in Reeuwijk aan, o.a. bij het streekmuseum.