Trekschuiten
Hier in de Lange Linschoten ging de trekschuit naar Amsterdam.
In 1679 verscheen de eerste reisgids “Het Naeuw-keurig Reysboeck” met op de titelpagina de trekschuit. Het oude gezegde: dat moet zeker met de trekschuit komen? verwijst naar het trage karakter van dit transportmiddel. Traag, maar efficiënt, zoals ’t het openbaar vervoer betaamt.
Rivieren als de Linschoten en de IJssel waren belangrijke transportaders. Het verkeer ging tussen Rotterdam en Dordrecht via Gouda over de Hollandsche IJssel. Naar Utrecht en Amsterdam ging het via Oudewater, dus over de Linschoten. Binnenvaart met zeilschepen bleek te afhankelijk van wind en bij een groeiende economie werd overgeschakeld op paardenkracht. Waterwegen werden daartoe aangepast, want een jaagpad op de oever was een voorwaarde en allerlei hindernissen onderweg dienden te verdwijnen. Zo was het verboden bomen te planten aan de noordoever en herinneren de karakteristieke boogbruggen, de zogenaamde “kwakels”, aan een ongehinderde doorvaart. Rond 1800 vertrokken dagelijks wel 100 trekschuiten uit Amsterdam, waarvan dus enkele naar Oudewater. Naast personenvervoer werden ook goederen getransporteerd.
Zo werden de producten van de Oudewaterse touwslagers en hennepkwekers per trekschuit naar Amsterdam gebracht.
De snellere passagiersboten hadden een hogere mast dan de vrachtschepen om moeilijkheden met jaaglijnen bij inhalen te voorkomen. Tot de komst van de spoorwegen was de trekschuit een comfortabele vorm van openbaar vervoer. Trekschuitvissers hebben in 1838 nog geprobeerd bij Koning Willem I de aanleg van de eerste Nederlandse spoorlijn te verbieden, maar in 1839 was dit toch een feit.
Bron: routeboekje Tureluren en Flierefluiten in het Groene Hart, auteur Pim Steenbergen, tekeningen Hans Ringers. Uitgever: stichting Struinen en Vorsen.
©2015 Niets van deze tekst mag geheel of gedeeltelijk vermenigvuldigd of gepubliceerd worden zonder toestemming van de uitgever en auteur.