Van stropers en flierefluiters
Ze bestaan nog steeds die karakteristieke streekfiguren, de echte Sluipwijkers. Een beetje jagen, wat vissen, wat werken, ’n klusje hier en daar, leven van wat ’t land te bieden heeft en wat de seizoenen brengen. Kees Verkaik is er zo één, wonend in het plassengebied in een oud veendershuisje.
Hij kent het gebied en de mensen op z’n duimpje, snijdt lokeenden en maakt fluitjes van vlierhout. Met kievitenfluitjes (flierefluitjes) werden kieviten gelokt voor de vangst.
Toen de vangst van ‘Hollandse plevieren’ verboden werd, probeerde men het plaatselijk gezag om de tuin te leiden. Zo was er Klaas van Arkel, een wel zeer actieve koddebeier. Heel Sluipwijk gebruikte vlag en toeter om elkaar te waarschuwen als de veldwachter weer eens op pad ging.
Dirk de Kievit (omdat hij z’n hele leven kieviten ‘vong’) bond zelfs lapjes op z’n roerijzer, waar ’n lokvogel op hoorde, om zo Klaas om de tuin te leiden.
Soms ving een visser een koninkje onder de vissen. Dat was een klein en doorzichtig visje. Zo’n visje moest altijd terug, het zou grote scholen vis om zich heen verzamelen, zo ging het verhaal, en zo geschiedde.
Een ander streekverhaal betreft cafébaas Piet de Palingsteker. Zijn naam verraadt zijn herkomst en bezigheden. Als een boer terug van de kaasmarkt in Bodegraven zijn herberg voorbijging dan schreeuwde hij woest: ‘Ik wou da-je van de dijk donderstraalde’, en prompt reed zo’n boer met z’n wagen en al in het water, met een borrel te weinig op in plaats van teveel.
Bron: routeboekje Tureluren en Flierefluiten in het Groene Hart, auteur Pim Steenbergen, tekeningen Hans Ringers. Uitgever: stichting Struinen en Vorsen.
©2015 Niets van deze tekst mag geheel of gedeeltelijk vermenigvuldigd of gepubliceerd worden zonder toestemming van de uitgever en auteur.